Als scholier was mijn droom meteoroloog te worden en mijn bijbel was dan ook Weer of geen weer van J. Buisman die uitlegde hoe je zelf een weerhut kon bouwen en aan de wolken kon aflezen of het ging regenen. Van dat laatste heb ik nog steeds plezier en ook die weerhut heb ik gebouwd – inclusief een zelf in elkaar geknutselde hygrometer, waarvoor ik enkele ontvette, lange blonde haren van Brigitte, het zusje van een schoolkameraad, gebruikte. De hygrometer werkte – tenminste zolang als ik het aandurfde om Brigitte om nieuwe blonde haren te vragen.
Meteoroloog ben ik helaas niet geworden, daarvoor was mijn wiskunde te slecht, maar ik ben nog steeds een liefhebber van het oeuvre van Jan Buisman. Zijn indrukwekkende serie Duizend jaar wind en water in de Lage Landen behandelt het weer van jaar tot jaar. Voor de eeuwen waarin verschijnselen als temperatuur, neerslag en luchtdruk nog niet werden bijgehouden, gebruikt hij andere bronnen, zoals kronieken en rekeningen. Van dit omvangrijke werk (zes dikke delen zijn verschenen, twee volgen nog) heeft hij in 2011 een samenvatting gemaakt: Extreem weer. Een canon van weergaloze winter & zinderende zomers, hagel & hozen, stromen en watersnoden, dat overigens ook zeshonderd bladzijden telt.
Wie dit boek doorzoekt op droge zomers, mag blij zijn in 2018 te leven. Verdorde mais en ondermaatse aardappelen geven geen nog hongersnood en blauwalg in het zwemwater is maatschappelijk gezien een minor problem. Vijf eeuwen geleden zou een zomer als de huidige tot een ramp zonder weerga hebben geleid. Buisman: ‘Droge zomer zijn vanouds gevreesd om tekorten aan water en voedsel en vooral om het brandgevaar.’ En dan somt hij de stadsbranden van 1503 op (p. 109-110). ‘Op 31 juli staat Harderwijk in brand en daarbij komen honderden mensen om het leven. In augustus volgen verwoestende branden in Gorinchem, Zaltbommel en Tiel.’
De zomer van 1540 lijkt op die van 2018. ‘Een van de heetste en droogste van de afgelopen duizend jaar,’ schrijft Buisman. ‘Zeven maanden lang blakert de zon de aarde. Maandenlang lijken hogedrukgebieden domicilie te hebben gekozen boven West-Europa. Analyse van de beschikbare data leert dat er van februari tot en met november 1540 nauwelijks tien keer nuttige regen valt, regen die de planten ten goede komt. De gevolgen zijn rampzalig. Bomen en heggen verdorren en het vee sterft massaal. Rivieren en visvijvers drogen uit. Bij Keulen loopt men droogvoets door de Rijn.’
De gevolgen? Het koren verpietert op de akkers en het vee sterft van honger en dorst. Behalve aan goed drinkwater is er ernstig tekort aan brood, fruit en groenten. De windmolens staken door gebrek aan wind, de watermolens door laagwater. In de volkswijken waar men dicht opeen aan vieze grachten woont, sterven veel mensen aan hittestress, uitdroging, dysenterie, pest en andere kwalen.’ Ondanks hun zonnehoeden worden talloze boeren ziek aan ‘hoofd en hert’ ofwel zonnesteek.
Of we echt van de droge hitte bevrijd zijn, weet ook het KNMI niet. Het kan nog maanden duren, want in 1540 arriveerden ‘de grote regens’ bijvoorbeeld pas in december. We kunnen er wel vanuit gaan dat een ramp als toen ons bespaard zal blijven.
Rob Wolf
Bij toeval stuitte Rob Wolf in 2014 op het fascinerende verhaal van de nakomeling van een Belgische vluchtelinge uit de Eerste Wereldoorlog. Sindsdien doet hij onderzoek naar Belgische vluchtelingen die na deze oorlog in Nederland bleven.
Margaret Leidelmeijer: Als historisch ondernemer doe ik ook werkzaamheden die niet betaald worden. Zo lees ik regelmatig mee met (wetenschappelijke) publicaties en schrijf ik van tijd tot tijd een review. Gewoon uit liefde voor mijn vak. Laatst ben ik gevraagd om voor de World Sugar History Newsletter een review te schrijven over het boek van G. Roger Knight, Sugar, Steam and Steel: The Industrial Project in Colonial Java, 1830-1885.
Het toeval wil - maar misschien is dat niet geheel toevallig gezien het onderwerp- dat ik meelezer was van een aantal hoofdstukken. Ik vond het daarom best moeilijk om een review te schrijven en ook omdat hij heel veel informatie uit mijn proefschrift heeft gebruikt. Roger Knight heeft het onderwerp echter prachtig verder uitgewerkt. Het meest bijzonder in dit onderzoek is het toepassen van genealogisch onderzoek om inzicht te krijgen in de ondernemersnetwerken, geldstromen en de industriële ontwikkeling in de Java suikerindustrie. Zijn aanpak gecombineerd met ‘story telling’ was voor mij een eyeopener. Mijn review is te lezen op de site van de World Sugar History Newsletter (http://projects.chass.utoronto.ca/wshn/number48.html) van september 2017. Mocht je nieuwsgierig zijn geworden naar het boek? Deze is voor iedereen gratis te lezen via open access PDF: https://doi.org/10.20851/steam-and-steel.
G. Roger Knight, Sugar, Steam and Steel: The Industrial Project in Colonial Java, 1830-1885 (Adelaide: University of Adelaide Press, 2014). , Pp. 256. ISBN 9781922064981 (pb); ISBN: 978-1-9220-6499-8 (eb).
In augustus 2017 worden de Historicidagen georganiseerd: drie dagen vol met lezingen, debatten en workshops om de samenwerking tussen alle soorten (kunst)historici te bevorderen, de diversiteit en dynamiek van de historische praktijk te tonen en nieuwe inspiratie op te doen. Deel jouw expertise, project of passie en werk mee aan de inhoud van het programma. Stuur je voorstel in vóór 15 januari 2017. Meer info op historicidagen.sites.uu.nl.
De eerste buitenlandse vakantie van Rob Wolf was in 1973. Twee jongens en twee meisjes met de trein naar Quimper; fietsen langs de zuidkust van Bretagne. De fietsen waren vooruitgestuurd. Rob herinnert zich van Quimper vooral de camping: de frisse zeewind die er woei, het heldere avondlicht en de twee witte, spitse torens van de kathedraal, die je liggend voor de tent kon zien. Lees Robs blogpost op zijn website.
Jarenlang heb ik de schuine wanden op mijn werkkamer bedekt met foto’s, vooral uit de krant. Onlangs had ik schoon genoeg van al die beelden en heb alle foto’s weggehaald. Maar ik heb ze niet voor niets opgehangen. Ze hadden en hebben betekenis voor mij en wie weet ook voor anderen. De komende weken ga ik de verhalen achter die foto’s vertellen.
Over Sartre en zijn tonnetje hoorde ik voor het eerst in een film, die ik zag in een programma van het filmhuis Nijmegen dat toen nog (1975) in de Lindenberg draaide. ‘Céline et Julie vont en bateau’ (regisseur Jacques Rivette) gaat over twee vrouwen die in een park in Parijs zitten en elkaar verhalen vertellen. Doordat de verhalen en de werkelijkheid door elkaar lopen, is het een mooie, maar vooral verwarrende film. In een van de verhalen komt een grap voor over Sartre en zijn tonnetje. Hij zou zijn redevoeringen zo graag vanaf een ton uitspreken, omdat hij dan vooraf de ton kon leegdrinken.
De Franse filosoof Jean-Paul Sartre was toen een van mijn grote helden. Daarom heb ik de grap onthouden, maar snappen deed ik hem niet. Dat gebeurde pas toen ik twintig jaar later de foto boven van Magnumfotograaf Bruno Barbey in de NRC zag staan. In 1970 waren de arbeiders van de Renaultfabrieken in de Parijse voorstad Boulogne-Billancourt in staking. De tot het maoïsme bekeerde filosoof riep hen op samen te werken met linkse studenten. Alleen samen zouden ze de sociale strijd kunnen winnen.
Omdat Sartre zo klein was, moest hij op een olievat staan, want anders zagen de arbeiders hem niet, terwijl hij hen toesprak.
‘Sartre et son tonneau’ is een begrip geworden. Niet voor niets maakten Céline en Julie er een grap over. Als je via Google gaat zoeken, vind je niet aantal foto’s die van de gebeurtenis zijn gemaakt, een filmfragment van de toespraak en de historische context ervan.
Rob Wolf
Ons schaduwlid Marten van Harten schreef een boek waarmee hij de onbekende Nederlandse bankier en filantroop Johan Wateler aan de vergetelheid ontrukt. Hij stelde bij testamentaire beschikking in 1916 de Carnegie Wateler Vredesprijs. Die wordt elke twee jaar door de Carnegie Stichting in het Vredespaleis uitgereikt aan een persoon of instelling die een bijzondere prestatie heeft geleverd voor de bevordering van vrede door middel van woord, daad of geschrift. Lees Wims blogpost op de website van Maas+deNatris.
Toen ik in de jaren zestig op school zat, strompelde de Koude Oorlog van crisis naar crisis: de Berlijnse muur, Cuba, de inval in Tsjecho-Slowakije. Twintig jaar later was er van acuut gevaar geen sprake meer. Er waren wel liedjes als ‘De Bom’ van Doe Maar en enorme demonstraties tegen de plaatsing van kruisraketten, maar angst voor een Russische aanval? Ik kan me er niets van herinneren.
Maar wat een misvatting! Wat er ook fout was met onze West-Europese democratieën, de vijand zat wel in het oosten. Wij hadden er nauwelijks last van, de bevolking van landen als de DDR, Polen en Hongarije des te meer. Voor hen bleef het ‘reëel bestaande socialisme’ tot 1989 een gevangenis.
Dit besefte ik weer eens bij het lezen van de trage roman ‘Kruso’ van de (Oost-)Duitse schrijver Lutz Seiffert.
Hoofdpersoon student Edgar probeert nadat zijn vriendin is verongelukt, zijn leven te herpakken en dat doet hij door de maatschappij zijn rug toe te keren. Hij reist in de lente van 1989 van zijn woonplaats Gera naar het eiland Hiddensee in de Oostzee, een uithoek van de DDR vol drop-outs en verloren zielen. In de afwaskeuken van hotel Zum Klausner hervindt hij zijn draai. Maar 1989 is het jaar waarin de DDR als een reus op lemen voeten ineenzijgt. In de in zichzelf gekeerde wereld van Hiddensee dringt dit nieuws maar langzaam door, maar zodra de bewoners in de gaten krijgen dat de grenzen open zijn, vertrekken ze in groten getale.
Onder dit politiek-maatschappelijke verhaal zit nog een diepere laag. Hiddensee was ook de uitvalsbasis voor mensen die de DDR probeerden te ontvluchten door naar Møn te zwemmen, een Deens eiland dat vijftig kilometer verderop ligt, maar door zijn witte krijtrotsen vanaf Hiddensee te zien is. Een onbekend, maar ongetwijfeld hoog percentage van deze zwemmende vluchtelingen heeft de vrijheid nooit bereikt. In zijn nawoord beschrijft Seiffert zijn speurtocht naar de plaats waar de resten van omgekomen zwemmers worden bewaard. Hij belandt in een forensisch mortuarium in Kopenhagen, waar hij een lijst met beschrijvingen te zien krijgt: ‘voet in schoen (…); rest van het lijkt ontbreekt‘, ‘torso van man; hoofd en arm 4 kilometer verderop’.
Voor ons Nederlandse kinderen uit de jaren zestig waren de vopo’s die mensen, die over de Berlijnse muur probeerden te vluchten, neerschoten, zowat de meest verachtelijke mensensoort die er bestond. Van hun slachtoffers is tenminste de naam en het lot bekend. De zwemmende vluchtelingen van Hiddensee zijn naamloos verdwenen en tot de verschijning van Kruso ook vergeten.
Rob Wolf
Peter van Straaten schonk de laatste jaren zijn werk aan diverse instanties. Onderzoeksbureau Het Citaat dook voor u in de digitale archieven. Lees op hun blog meer over de erfenis van de tekenaar. Als toegift een fragment uit een ongepubliceerd interview met Het Citaat uit 2009. Lees verder op de website van Het Citaat.
(Foto: Peter van Straaten, fotograaf onbekend, Nationaal Archief/Anefo, licentie CC-BY)
Opnieuw ligt het vak geschiedenis onder vuur. Onder leiding van Paul Schnabel bracht een commissie advies uit over het onderwijs van de toekomst. Het vak geschiedenis lijkt te sneuvelen en ook de moeilijk bevochten canon is geen verplichte kost meer. De commissie pleit voor een wettelijk vastgesteld kerncurriculum met in ieder geval Nederlands, Engels, rekenvaardigheid (inclusief wiskunde), digitale geletterdheid en burgerschap. Daarnaast zijn er drie zogenaamde ‘leerdomeinen’ geformuleerd die de leerling van de toekomst in staat moeten stellen “de wereld te begrijpen”: Mens & Maatschappij, Natuur & Technologie en Taal & Cultuur. Gaat het vak geschiedenis verdwijnen? Lees het artikel op Historiek.net.